VISIONS D'UN JARDIN ORDINAIRE 3/19

Muchelot muché dans le cerisier, saute dans le noisetier, saute dans le noyer, saute dans le saule pleureur. Muchelot, saute sur le buddleya. Cornes blanches au milieu des paons du jour, au milieu des machaons, dans la dentelle, fuseaux parfumés dressés vers un ciel d’odeur. Ils s’effleurent du bout des feuilles, les arbres du jardin. C’est une guerre. Le sécateur séparera les antagonistes. Le sécateur est partial, ne touche pas le noyer. Tous les arbres du jardin se haussent vers la lumière, vers le haut ciel du nord. Le sécateur tranche dans le saule, tranche dans le cerisier. Les branches du noyer n’admettent pas les promiscuités feuillues. Le grand noyer brille comme un candélabre inamovible. L’ombre grasse fermente autour de lui, régnant sur les souches pourrissantes des pruniers sauvages, abattus pour le favoriser, dès ses débuts en ce jardin. Les griffures des chattes cicatrisent.
Mots picards : muchelot, moineau / muché, caché

Photo, Josiane Suel / Texte, Lucien Suel 

Huismus huist in de kersenboom, hipt in de hazelaar, hipt in de walnotenboom, hipt in de treurwilg. Huismus gaat in de buddleja zitten. Witte hoorntjes tussen de dagpauwogen en temidden van de koninginnepages, in het kant, geurende  oprijzende  bloemenpracht. Met de uiteinden van de blaadjes raken ze elkaar, de bomen van de tuin. Het is een strijd. De snoeischaar zal de tegenstanders scheiden. Hij is partijdig, de snoeischaar, laat de notenboom met rust. Alle bomen van de tuin groeien naar het licht, naar de hoge  hemel van het noorden. De snoeischaar  knipt in de wilg, knipt in de kers. Aan de takken van de notenboom zitten de bladeren elkaar niet in de weg. De grote notenboom straalt als een niet weg te denken kroonluchter. Het vette gras tiert welig rond de boom en overgroeit de wegrottende stobben van de wilde pruimen die in deze tuin al vanaf het begin ten gunste van hem worden weggehakt. De wonden van het kattengekrab helen.

Texte néerlandais par Johan Everaers